Oude beroepen


Aubergiste (fransebenamingvoor herbergier)

Ook: Herbergier, Kastelijn, Kroeghouder, Tapper Cafë-eigenaar, beheerder van een herberg.

      Wiki: Een waard (ook wel

herbergier of kastelein) was in vroeger tijden de baas of de gastheer van een herberg of taveerne. Het woord is afkomstig van ward dat beschermen of bewaken betekent. Het is een beroep wat tegenwoordig nog nauwelijks zo genoemd wordt. Wel leeft het woord nog voort in het Nederlandse spreekwoord: "Zoals de waard is vertrouwt hij zijn gasten". Daarmee wordt bedoeld dat als een waard zijn gasten niet vertrouwt, dit niet zozeer betrekking heeft op eventuele oneerlijkheid van de gasten, maar dat het meer zegt over de instelling die de waard zelf heeft.


Dijkgraaf

Wiki: De dijkgraaf is de benaming voor de voorzitter van een

waterschap, en dijkgraaf is vergelijkbaar met de functie van burgemeester. Een dijkgraaf maakt geen deel uit van het algemeen bestuur en heeft daarin ook geen stemrecht. In het dagelijks bestuur van een waterschap heeft hij wel zitting en stemrecht. Het dagelijks bestuur van een waterschap wordt college van dijkgraaf en heemraden genoemd.

Een dijkgraaf wordt voor een periode van zes jaar door de Kroon benoemd. In het verleden werden bij voorkeur mensen benoemd die zelf aanzienlijke bezittingen hadden in het te beschermen gebied. De gedachte hierachter was dat het eigenbelang van de dijkgraaf hem motiveerde om de veiligheid van het gebied tegen overstromingen te waarborgen. Hoewel de titel 'dijkgraaf' geen adellijke titel is, kwamen in de praktijk dijkgraven door dit beleid vaak uit adellijke families.


Kuiper

Een kuiperij is een werkplaats waar houten kuipen en vaten of tonnen gemaakt worden. Het beroep (of ambacht) van kuiper is nagenoeg verdwenen, daar de kuipen of vaten tegenwoordig van metaal gemaakt worden. Het ambacht wordt ook kuiperij genoemd.

Kuipen worden toegepast voor het bewaren en vervoeren van onder andere vloeistoffen, denk daarbij aan wijn en bier, ook in de historische scheepsbouw waren kuipen onmisbaar. Behalve voor het

vervoer van vers drinkwater, drank en oliën, werden kuipen op grote schaal toegepast voor het versjouwen van vis, waarbij de vis in lagen - afwisselend met zout - in de ton werd gestapeld. In de vijftiende, zestiende en zeventiende eeuw waren bij  een scheepswerf, zoals bekend van Amsterdam en Rotterdam, altijd diverse kuiperijen gevestigd.


Turftonster

Iemand die de hoeveelheid turf meet die wordt ingeladen en vervoerd. “Turftonster was een vrouwenberoep. Arme vrouwen, veelal weduwen met grote gezinnen konden zich als turftonster aanmelden. Met een beetje geluk werden zij uitgekozen om dit zware werk te mogen doen. Naast turftonsters waren er ook turfraapsters en turfhevers. Turfraapsters vulden aan boord van het turfschip manden met turf, welke vervolgens door mannen, de zogenaamde turfhevers, op hun schouder naar de wal gedragen werden. Aan wal werden ze door de tonsters overgeheveld in de vaten.”


Bottelier

Een bottelier aan boord van een schip is verantwoordelijk voor de inkoop van proviand en de rantsoenering daarvan. Dit was tot in de negentiende eeuw vooral op lange reizen een belangrijke functie, omdat schepen vaak weken op zee verkeerden zonder een haven aan te doen. Te weinig of bedorven voedsel kon allerlei ziekten aan boord van het schip doen uitbreken. Naast de hoofdtaak had de bottelier in later tijd ook andere taken, waaronder het indelen van het wachtsvolk.


Commies van de West Indische Companie

Een commies is een voormalige ambtelijke rang in Nederland. Het gaat om een administratieve ambtenaar van middelbare rang, lager dan een referendaris, maar hoger dan een klerk. Boven, respectievelijk onder de commies bestonden ook nog de rangen van hoofdcommies en adjunct-commies.  In het spraakgebruik wordt de functie vooral geassocieerd met ambtenaren bij de belasting of douane. (www.wiki.nl)


Grutter

De kruidenier (vroeger ook wel grutter genoemd, naar de grutten die men verkocht), is een detailhandelaar in 'droge' levensmiddelen. Als zodanig is hij te onderscheiden van de slager, de bakker en de groenteboer, die verse levensmiddelen verkopen. Door de opkomst van de supermarkten in de jaren zeventig is de kruidenierszaak nagenoeg verdwenen en raakt de term langzamerhand verouderd.


Leerlooier (Tanneur) (Leerbereider)

Ook: Huddevetter, Huidenvetter, Lauwer, Louwer

Iemand die dierenhuiden verwerkt tot leer. Dit werd vaak gedaan door de huiden in een bak met run te leggen en met de voeten soepel maakt. Vanwege de penetrante lucht die uit leerlooierijen opsteeg werden deze vaak buiten de stad geplaatst.


Poorter (in Amsterdam)

Al in de dertiende eeuw werd er in Amsterdam onderscheid gemaakt tussen inwoners en poorters. Als iemand officieel poorter was had hij of zij méér rechten en privileges dan bewoners die geen poorter waren; het hield niet in dat je als niet-poorter illegaal in de stad verbleef.

Voordelen die aan het poorterschap verbonden waren:

  • in aanmerking komen voor een bestuurlijke functie
  • eigen handel opzetten (tot 1668 was hiervoor het poorterschap benodigd) en/of lid worden van een gilde
  • wezen van poorters hadden toegang tot het Burgerweeshuis, in aanzienlijk betere leefomstandigheden dan de overige weeshuizen
  • vrijstelling voor tolbetalingen, binnen Holland en enkele gebieden daarbuiten (vanaf het tolprivilege uit 1275)

Er waren drie manieren om het poorterschap van Amsterdam te verkrijgen:

  1. bij de geboorte: 'Ingeboren poorter' kinderen van poorters (alleen via de mannelijke lijn)
  2. via een huwelijk met een poorter: 'Behuwd poorter' mannen van buiten de stad die met een geboren poorter, dochter van een poorter, of weduwe van een poorter trouwden.
  3. via betaling, als men van buiten de stad kwam of ingezetene was: 'Bekochte poorters' (niet hetzelfde als ingezetenen) gekocht poorterschap, meestal in verband met werk/beoogd lidmaatschap van een gilde.

Een heel enkele keer werd het poorterschap geschonken en was men voortaan ereburger van Amsterdam. Joodse poorters moesten altijd betalen, al waren zij kinderen van poorters.

Rond het midden van de zeventiende eeuw bedroegen de kosten van het poorterschap vijftig gulden, een enorm bedrag. Aangezien vele ongelukkigen dat niet op konden brengen werd in 1668 toegestaan dat iemand ook zonder poorter te zijn een ambacht kon uitoefenen. Nadat de eed aan de stad was afgelegd en 28 stuivers waren betaald, werd een ingezetencedel (klein poortercedel) afgegeven

en was men ingezetene.